Plechtige opening van het academiejaar
- editie
- 340
- categorie
- nieuws en reportages
Deze opening vond plaats op 30 september in de Aula, naar aloude gewoonte met lange speeches van Vlaams minister van Onderwijs Luc Van den Bossche, van de rector en van een studentenvertegenwoordiger.
En naar even aloude gewoonte begon ook deze opening met een slaapverwekkend overzicht door rector Jacques Willems van ‘‘enkele gegevens uit het verslag academiejaar 1995-1996’‘. Dan mocht Johan Dedeckel, nieuw verkozen studentenvertegenwoordiger in de Raad van Bestuur, de aula toespreken. In een brave speech legde hij vooral de nadruk op het belang van ‘communicatie’ tussen het groeiend aantal studenten(verenigingen) en de universitaire beleidsorganen: de primaire taak van een studentenvertegenwoordiger. Ook had hij het over de ‘meerwaarde’ die inherent zou moeten zijn aan een universitaire opleiding, en hij contrasteerde die met het zoeken van de universiteit naar ‘meer waarde’. Hij riep de studenten op meer te doen dan het loutere streven naar een universitair diploma en hij stuurde aan op een verdere dialoog met de hogeschoolstudenten.
Tijdens rector Willems’ academische rede over de internationalisering van de universiteit kon het knikkebollen en het plafondstaren een aanvang nemen. Het begon met een omstandig overzicht van de historische evolutie van de internationalisering van de universiteit. Het eindigde met de overschakeling dit jaar van ERASMUS naar SOCRATES. Ook Willems had het over ‘een meerwaarde’ die zo’n Europese ervaring met zich meebrengt. Hij sprak zich bovendien uit tegen colleges die in het Engels gegeven worden, zoals nu al vaak in Nederland gebeurt. Vlaams minister-president Luc Van den Brande was duidelijk niet veraf.
‘‘De tijd dringt.’‘ Met deze woorden had onderwijsminister Van den Bossche vorig jaar zijn toespraak afgesloten. Dit jaar ging hij op de ingeslagen weg verder. Hij stak een vermanende vinger op naar de universitaire overheden en naar de VLIR (Vlaamse Interuniversitaire Raad). De autonomie die de universiteiten verwierven na de goedkeuring van de onderwijsdecreten in 1990 wordt immers nog niet voldoende aangewend. Van den Bossche baseerde zich hiervoor op een zopas verschenen rapport van de OESO over het hoger onderwijs, waar hij herhaaldelijk naar verwees.
Van den Bossche verweet de universiteiten ook dat ze te weinig zelfkritisch zijn: ‘‘De universiteiten lijken zich te koesteren in de formulering van het decreet, zowel in de eenvoud als in de vaagheid ervan (...) het is alsof men de problemen niet ziet of niet wil zien.’‘
De onderwijsminister erkende dat de universiteiten het de afgelopen jaren met te weinig middelen moesten stellen. Toch is er geen ruimte voor extra overheidsgeld. Het geld moet dan maar uit de privé gehaald worden, zo stelt Van den Bossche. Geen stijging van het inschrijvingsgeld (hoewel het dit academiejaar toch opnieuw verhoogd is), maar wel geld uit de bedrijfswereld. Deze inkomsten mogen echter niet de kernopdrachten van de unief aantasten, maar kunnen enkel gebruikt worden ‘‘in het additionele veld’‘, met betrekking tot ‘‘specifieke objectieven’‘.
Zo zijn er volgens Van den Bossche heel wat nieuwe en interessante mogelijkheden op het gebied van ‘de onderwijsinnovatie’. Hiervoor zou dan een eenmalige en beperkte ‘stimulansfinanciering’ uitgewerkt kunnen worden. Voor een dergelijke vernieuwing van onderwijsmethodes wordt al vele jaren geijverd door de studenten, maar tot op heden is daar maar zeer weinig van te merken. En het is jammer dat wij van het al of niet in praktijk brengen van die innovatie gedeeltelijk afhankelijk zouden worden van de bedrijfswereld.
Over de concrete samenwerking van overheid, privé en universiteit bij zo’n stimulansfinanciering werd trouwens niet veel gezegd. En dat er stevige regels nodig zijn bij zo’n samenwerking lijkt me wel noodzakelijk. Zonder die afspraken dreigen de universiteiten de speelbal te worden van het winstbejag van de bedrijfswereld. Denken we maar aan de vele vzw’s die vegeteren op het wetenschappelijk onderzoek aan de RUG, of recenter aan de Generale Bank die de RUG ‘gebruikt’ om zo nieuwe studenten voor hun eigen instelling te lijmen. Of is dat een voorbeeld van de stimulansfinanciering die ons te wachten staat?
Tenslotte benadrukte Van den Bossche het belang van een permanente vorming, want een diploma geeft nog weinig garanties, en de bedrijfswereld (diezelfde bedrijfswereld) heeft behoefte aan dynamische mensen. De ‘‘kwaliteit van de return aan de samenleving’‘ moet voldoende hoog zijn wil de politieke overheid de universiteiten blijven financieren. ‘‘De universiteiten moeten leren consequenties te trekken uit evaluaties en de veranderingen durven door te voeren die zich als gevolg van deze evaluatie opdringen.’‘ Wat wij natuurlijk al lang wisten en waar wij nog altijd op wachten. De tijd dringt nog steeds.