Wij groeten zij die gaan sterven
- editie
- 340
- categorie
- nieuws en reportages
Nu het academiejaar weer van start is gegaan is ook de promotiemachine van de RUG stilgevallen. Iedereen heeft een protonkaart op zak, de mooie reclamefoldertjes zijn uitgedeeld, de eerste bladeren beginnen te vallen en iedereen lijkt klaar voor een nieuw academiejaartje.
Schone schijn, want binnenkort zullen onvermijdelijk de maskers vallen. Om maar meteen met de deur in huis te vallen: als u zich voor de eerste keer aan de universiteit heeft ingeschreven dan is de kans reëel dat u dit jaar niet met succes zal beëindigen.
Afhankelijk van de gekozen richting zal zowat de helft van de eerstejaarsstudenten volgend jaar niet in de tweede kandidatuur zitten. Slaagpercentages (na de tweede zittijd) voor generatiestudenten (zij die zich voor de eerste keer inschrijven aan de universiteit) variëren van 30,5 % (diergeneeskunde) tot 62,5 % (Toegepaste Wetenschappen, Vreemde Talen en Culturen). Niet alleen is dit voor heel veel studenten een verloren jaar, het kost de universiteit (en dus ook de Vlaamse Gemeenschap) handenvol geld. Beide partijen hebben dus voordeel bij hogere slaagpercentages, en zoiets is niet onmogelijk. Er zijn samengevat drie oorzaken voor deze zware cijfers.
Ten eerste zijn er steeds meer studenten in Vlaanderen die hoger onderwijs volgen. Nu stroomt ongeveer 60 % van de achttienjarigen door naar het hoger onderwijs. Bij de universiteiten is die stijging het sterkst aan de RUG. Al sinds 1990 zijn er elk jaar zowat 1000 studenten meer die zich hier komen inschrijven. Vorig jaar werd de kaap van 20.000 hoofdinschrijvingen gerond, en hoewel het nog wat vroeg is om cijfers voor dit academiejaar te hanteren gaan we richting 21.000. De democratisering van het onderwijs moest ervoor zorgen dat iedereen die wou hoger onderwijs kon volgen. Maar tegenwoordig is het eerder zo dat bijna iedereen hoger onderwijs ‘moet’ volgen, terwijl niet iedereen dat ook daadwerkelijk aankan, hetzij intellectueel hetzij financieel. Deze quasi-verplichting komt doordat hoger onderwijs tegenwoordig bijna automatisch een verlengstuk is geworden van het secundair onderwijs. Zonder een diploma hoger onderwijs ben je immers niet meer klaar voor de ‘kennismaatschappij’.
Dat er meer studenten zijn is op zich niet slecht: het is een investering op lange termijn. Maar dan moeten er wel meer middelen voorhanden zijn zodat ook iedereen kan deelnemen. Het huidige systeem van studiebeurzen voldoet niet meer aan de bestaande noden. De laatste jaren zijn er steeds minder kandidaten voor een studiebeurs (nu zowat 15 %), terwijl het gemiddelde bedrag per student er ook niet op vooruit is gegaan. Steeds meer studenten zijn verplicht om te jobben om hun studies te kunnen betalen.
Een tweede oorzaak voor het lage slaagpercentage heeft te maken met de studiekeuze. Uit peilingen blijkt dat zeer veel studenten pas zeer laat (in september) beslissen wat ze gaan studeren. Dit hangt enerzijds samen met de pasgenoemde ‘plicht’ om iets te moeten kiezen, maar is anderzijds ook te wijten aan een gebrek aan concrete info over cursussen, colleges, opties... Steeds meer eerstejaarsstudenten ‘proberen’ eerst een jaartje om zo zelf te oordelen wat hen het beste ligt. Ook uit een recente enqute onder laatstejaarsscholieren blijkt veel vraag naar een betere keuze- en studiebegeleiding.
En hiermee ben ik meteen bij de derde oorzaak aanbeland: de studiebegeleiding. Hoewel een verkeerde studiemethode vaak de oorzaak is van het falen, worden er ook nog altijd foute selectiecriteria gehanteerd om iemand al dan niet door te laten. Nog te veel wordt er-en dit geldt voor vrijwel alle richtingen- gelet op het kunnen herkauwen van de cursus, terwijl inzicht verwaarloosd wordt. Een oud zeer dat blijkbaar erg moeilijk te veranderen is.
Er wordt bovendien nooit rekening gehouden met extra-scholaire en tijdrovende activiteiten (bv. jeugdbeweging, sociaal en politiek engagement (zowel aan de universiteit als erbuiten), studentenjobs, aggregaatsopleiding, eigen kinderen,...) die toch ook een wezenlijk deel van iemands vorming en opleiding uitmaken. En het is jammer dat deze inzet verwaarloosd wordt, want de naam ‘universiteit’ omhelst toch juist de notie ‘universaliteit’ die samenhangt met dergelijke bezigheden.
Dergelijke elementen zorgen voor het lage slaagpercentage in de eerste kandidaturen. Het zijn bovendien niet altijd de geschikste studenten die slagen, maar diegenen die uitblinken in het papegaaiwerk
Om alvast de instroom van nieuwe studenten te beperken gaan er steeds meer stemmen op om een toelatingsproef in te voeren. Uitsluiting d.m.v. zo’n toelatingsproef is echter onrechtvaardig omdat momenteel iedereen een universitair diploma ‘nodig’ heeft. Als men minder studenten wil dan moet men eerst een kader creëren waarin meer jongeren ook kunnen ‘overleven’ zonder de noodzaak van dat stuk ezelsvel.
Om minder jongeren vanuit het secundair onderwijs door te laten stromen zouden de criteria om toe te treden tot het ASO verstrengd moeten worden. Jongeren met een diploma van technisch of beroepssecundair onderwijs hebben immers meer kans op een fatsoenlijke job dan anderen die enkel hun humaniora afgewerkt hebben omdat ze een universitaire opleiding niet aankunnen.
Als er zich meer jongeren bewust zijn van dit alternatief dan zal ook de rat-race naar het universitaire diploma verzwakken, wat de instroom vanzelf zou moeten beperken. Maar over dergelijke ingrijpende veranderingen kan en moet er zeker nog lang en grondig gediscussieerd worden.