Sigmund Freud: visionair genie of erudiete charlatan?
- editie
- 493
- categorie
- sociale wetenschappen
Is de menselijke geest een ijsberg en werkt onze psyche als een stoomketel? Schamper sprak met prof. Filip Geerardyn over de zin van psychoanalyse en met Maarten Boudry over de onzin ervan.
De psychoanalyticus
Professor Filip Geerardyn van de vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie is gepassioneerd door de figuur en het werk van Sigmund Freud. We nemen plaats in de sofa van zijn praktijk en vragen hem in hoeverre dat werk vandaag de dag nog actueel is en in welke mate de hedendaagse psychoanalyse er nog mee overeenstemt.
“Freud was een geweldig ambitieus iemand die in één allesomvattende theorie zowel het pathologische als het normale functioneren wou begrijpen. Hij probeerde wat hij empirisch vaststelde in zijn casussen en bij zichzelf, op een adequate manier te formuleren. Voor ons blijft hij een belangrijke referentie-auteur en een bron van inspiratie. Dat betekent echter niet dat álles wat Freud gezegd heeft ook nog altijd wordt aanvaard. Je moet hem situeren in zijn tijd. Maar toch. Voor het Oedipuscomplex haalde hij de mosterd bij de Griekse mythologie, uit de tragedie van Sophokles. Wat daar beschreven wordt, is nog stééds hedendaags. Het gaat telkens over hoe iemand, via de anderen, diegene wordt die hij is”, aldus Geerardyn.
De scepticus
“De methode waarmee de psychoanalyse kennis vergaart, is fundamenteel onbetrouwbaar en de theorie is compleet achterhaald. Daarom hoort zo’n vakgroep volgens mij niet thuis aan onze universiteit”, klinkt het ietsje anders bij Maarten Boudry. Boudry, wetenschapsfilosoof, doet onderzoek naar pseudowetenschappen en schreef een met de SKEPP-prijs beloonde thesis over ‘immunisatiestrategieën’ binnen de psychoanalyse.
“Het schoolvoorbeeld van zo’n immunisatiestrategie is dat de psychoanalyse voorspelt dat er critici zullen zijn die emotionele weerstand vertonen en dat gaan vermommen als intellectuele argumenten. Als ik dan kritiek wil geven op aspecten van de psychoanalyse, dan bevestig ik elke keer de theorie omdat ik zogezegd zelf met een onverwerkt complex zou zitten. Zo maakt ze zichzelf immuun voor kritiek”, meent Boudry.
Penisnijd
Een meisje ontdekt op een bepaald moment dat ze geen penis heeft en wordt jaloers op dat edele deel van de jongen. Daardoor wordt ze bovendien kwaad op haar moeder (die haar tenslotte gebaard heeft) en vervolgens ontstaat er een hevig verlangen om ter compensatie zelf een kindje te krijgen. Dat is kort door de bocht het concept van de penisnijd, ook door Freud ontwikkeld. Mooi verhaaltje, alleen wat seksistisch.
Boudry: “Decennialang was dát nochtans de hoeksteen van de psychologie van de vrouw en nu neemt de psychoanalyse daar afstand van. Hoewel ze nog steeds dezelfde methode gebruiken, ziet men vandaag plots géén penisnijd meer. Dat heeft volgens mij enkel te maken met maatschappelijke gevoeligheden: zo’n idee is nu eenmaal heel erg vrouwonvriendelijk.” Volgens Geerardyn vond dat debat echter al plaats in de tijd van Freud: “Freud gaf zelf toe dat hij er niet alles over wist, aangezien zijn oorspronkelijke theorie toegespitst was op de psychologie van de man. De vrouw noemde hij zijn ‘zwarte continent’. En er waren toen al heel wat vrouwelijke analytici die vonden dat Freud zich verkeerd had uitgedrukt.”
“Ja,” antwoordt Boudry, “maar vanuit feministische hoek ging men het dan gewoon wat anders gaan uitdrukken, echter nog steeds vanuit diezelfde methode. Als er iets als penisnijd bestond, vonden ze bijvoorbeeld dat ze dat maar in evenwicht moest brengen met de ‘borstennijd’: als vrouwen jaloers zouden zijn op de penis van de mannen, moesten mannen ook jaloers zijn op de borsten van de vrouwen.”
Sigmund
Bestaat er dan enige experimentele evidentie voor zulke theorieën? “Daar bestaat alleszins genoeg literatuur over”, antwoordt Geeradyn. Achter ons staat een gigantische boekenkast waaruit hij het recente werk Freud Scientifically Reappraised naar boven haalt. Verder verwijst hij naar het tijdschrift Neuropsychoanalyse dat de hedendaagse neurologie confronteert met de freudiaanse psychologie. “Het is verbazingwekkend hoeveel van Freuds ideeën daarin nog staande blijven. Freud behoorde trouwens zelf tot de fine fleur van de neurowetenschappen in zijn tijd, maar hij spitste zich daarna toe op zijn praktijk als psychiater. Hij moest dus zijn oorspronkelijke referentiekader van laboratoriumonderzoek verlaten en werd bovendien geconfronteerd met zaken die om een verklaring schreeuwden, maar waar de neurologie van zijn tijd geen antwoord op had. Zijn boek over hersenverlamming bij kinderen was nochtans standaardlectuur binnen die discipline, tot de nazi’s zijn boeken verbrand hebben. En zijn boek over afasie, dat ik naar het Nederlands vertaald heb, is nog steeds actueel als zijnde een voorbeeld van een dynamische opvatting van het functioneren van de hersenen”, vertelt Geerardyn.
“Die werken stammen af van de vroege prepsychoanalytische periode van Freud waarin hij inderdaad al een betrekkelijke faam had als neurowetenschapper”, weet ook Boudry. “Maar je wordt natuurlijk geen groot wetenschapper van vandaag op morgen. In zekere zin is de enorm ambitieuze Freud ongelofelijk ongeduldig geweest. Op een bepaald moment leefde hij in de illusie dat hij het mysterie van de menselijke geest had ontrafeld en dat alle psychische aandoeningen te maken zouden hebben met verdrongen trauma’s over seksuele ervaringen in de kindertijd. Terwijl hij in zijn briefwisseling toegaf dat hij met bijna geen enkele van zijn achttien patiënten resultaten had geboekt, ging hij op congressen verkondigen dat ze alle achttien genezen waren. Freud was een intelligent man met wetenschappelijke kwaliteiten, maar hij is van het rechte pad afgeweken en op pseudowetenschappelijk terrein terechtgekomen”, vindt Boudry.
Ingebeelde trauma’s
In de jaren negentig ontstond in de VS een controverse over de recovered memory therapy. Heel wat malafide therapeuten werden veroordeeld voor het inplanten van valse herinneringen, wat daarvoor al tot duizenden rechtszaken had geleid waarin vrouwen onterecht hun vaders beschuldigden van incest. “Dat zorgde voor een karikatuur van de psychoanalyse”, zucht Geerardyn. “Die psychiaters hadden er meestal enkel een vaag begrip van en zij koppelden onterecht een meervoudige persoonlijkheid aan de hypothese dat iemand die een seksueel trauma had meegemaakt dat volledig vergeten zou zijn. Dat beeld is volstrekt fout. Wanneer een kind écht seksueel misbruikt is, dan zegt de psychoanalyse juist dat dit trauma op alle mogelijke manieren tot uiting zal komen. Als er tientallen jaren geen enkele herinnering van seksueel misbruik is en dat komt daarna in de therapie ‘plots’ naar boven, dan zegt dat alles over de suggestie die gedaan wordt door de therapeut.”
Boudry apprecieert dat Geerardyn zich daar duidelijk van distantieert, maar merkt op dat Freud ongeveer hetzelfde deed als die therapeuten in de VS: op basis van symptomen van de patiënt op zoek gaan naar verdrongen traumatische herinneringen uit diens kindertijd.
Weg van de mens
Geerardyn grijpt voorgaand geval van ‘meervoudige persoonlijkheden’ aan als voorbeeld van een klinisch ziektebeeld dat leeft, enkel en alleen omdat het aanhangers heeft: de psychiaters die het beschreven hebben en binnen de kortste keren ook hun patiënten. “Iemand voelt zich niet goed, leest iets over een of ander ziektebeeld in de populaire media en gaat er zich mee identificeren.”
Het klinische ziektebeeld van de meervoudige persoonlijkheden staat nochtans vermeld in de DSM, hét standaard handboek voor de psychiatrische diagnose. Volgens Geerardyn is het hokjesdenken daarin dan ook schadelijk voor de psychologie. Ook Boudry vindt het veralgemenen en het labelen van patiënten een nefast gevolg van de manier waarop psychologische wetenschap soms wordt bedreven, maar vraagt zich af waarom dat een argument zou zijn voor de psychoanalyse. “Ze beelden zich in dat ze de enige behoeders zijn van het menselijk subject. Je kunt ook kritiek geven op de DSM zónder dat je de psychoanalyse nodig hebt als alternatief.”
Volgens Geerardyn wordt er aan de vakgroep Psychoanalyse steeds meer kwantitatief onderzoek gedaan, maar tegelijk betreurt hij die objectiverende benadering in de psychologie. Hij heeft het duidelijk niet voor onderzoek dat te veel focust op het beantwoorden aan methodologische criteria: “Men simplificeert daarin zodanig dat je je de vraag gaat stellen of dat eigenlijk nog wel over de mens gaat. We zijn het subject te veel aan het weg-objectiveren. Wilhelm Wundt, de grondlegger van de experimentele psychologie en tijdgenoot van Freud, bestudeerde op wetenschappelijke wijze hoe de perceptie functioneert. Allemaal goed en wel, maar je kan de psychologie nu eenmaal niet reduceren tot zoiets. Met de psychologie van de perceptie kan je niet naar de psychiatrie stappen want je hebt enkel een stukje objectieve kennis van iets dat je artificieel geïsoleerd hebt. Door die puzzelstukjes in elkaar te schuiven zullen we nooit de complexiteit van het sociaal biologisch wezen verkrijgen dat we zijn door interactie met de Ander. L’Homme Machine is een illusie, we moeten het subjectieve blijven bewaren.”
Alive and kicking?
Sigmund Freud zag de psychoanalyse als een echte wetenschap. Hij kwam dan ook uit het 19e eeuwse sciëntisme waarin Hermann von Helmholtz formuleerde dat alle fenomenen — ook psychische — herleid moeten kunnen worden tot fysische en chemische krachten. Op Geeradyns bureau hangt een portret van diezelfde Helmholtz. “Dat is zeker niet omdat ik die stelling deel, maar wel omdat Freud ook zo’n portret had hangen. Helmholtz was voor hem een soort van huisgod. Nu, Freud mocht zichzelf wijsmaken dat hij wetenschappelijk bezig was, dat wil niet zeggen dat zijn werk daarom niet waardevol is. Wat vandaag in het veld van de psychologie al dan niet wetenschappelijk wordt genoemd, hangt volgens mij vaak af van een administratief criterium.”
Professor Geerardyn hekelt daarbij meteen ook de toenemende ‘output-samenleving’ en de A1-cultuur: “Je moet maar genoeg publiceren in die Engelse A1-tijdschriften en dan ben je zogezegd wetenschappelijk.” Het is dan ook niet verwonderlijk dat de psychoanalyse aan Angelsaksische universiteiten steeds minder gedoceerd wordt. Geerardyn: “Ik sluit het scenario niet uit dat op een dag ook de UGent vindt dat de psychoanalyse niet meer aan de criteria beantwoordt en beslist om de vakgroep te laten uitdoven.” Toch blijft hij optimistisch: “De psychoanalyse is ondertussen 120 jaar oud en ze heeft al 120 jaar onder vuur gelegen, vaak met tot in den treure toe dezelfde kritieken. En wat stel ik vast? De pyschoanalyse is nog steeds alive and kicking. Ze zal altijd blijven bestaan, ook al is het niet meer aan de universiteit.”
Al wordt Geerardyn ook wat ongerust als hij denkt aan het antisemitische nazitijdperk waarin heel wat boeken van Sigmund Freud werden verbrand. “Er werd toen geprobeerd om een heel gedachtegoed te elimineren. Stel je voor dat zoiets nog eens gebeurt in een steeds meer geïnformatiseerde samenleving waarin we overal getraceerd worden.”
“Onzin”, vindt Boudry. “Ook de boeken van Einstein en Thomas Mann werden verbrand. Freud gaf daar ooit de laconieke opmerking over: ‘At least I’ve been burned in good company.’ Ik denk dat een boekverbranding nu niet meteen het probleem is waar de psychoanalyse vandaag moet van wakker liggen.”
Reacties
Mijn persoonlijke mening als
Op 23 oktober 2010 om 19:48 door koenMijn persoonlijke mening als psychologie-student is dat de psycho-analyse een van de weinige stroming binnen de opleiding die nog genuanceerd kan omgaan met de cijfers...
Sta me toe dit even te verduidelijken: Het accent van de opleiding komt hedentendage meer en meer te liggen op ‘evidence based’ werken... wat veelal in één beweging gelijk wordt gesteld aan het opzoeken van wetenschappelijke artikels (of protocollen) op ‘the web of science’... (Dat die data-base niet meer toegankelijk is zodra je afgestuurd bent laten we hier nu nog even buiten beschouwing...)
Het punt dat ik wil maken is dat die manier van werken ook een selectie impliceert. Anders gesteld: een bepaalde literatuur (bijvoorbeeld casus’n) wordt nu steeds vaker a priori als onwetenschappelijk beschouwd, omdat het niet statistisch onderbouwd werd... En die teksten hebben nochtans ook zeker een waarde.
En die sloepers van de vakgroep psychoanalyse en raadplegingspsychologie hebben dat laatste volgens mij vrij goed gevat... Zijn zij daarom de enige weg? Dat denk ik niet... Maar ze hebben wat mij betreft wel een mooie meerwaarde te bieden aan het onderwijs op de fppw...
(Om een analogie te geven verwijs ik naar een tekst van Jan Blommaert over onderwijs:
‘De pedagogische wetenschap is de afgelopen decennia in zeer grote mate gestopt met pedagogisch denken; ze heeft zich met haar volle gewicht in de statistiek gestort.Nu is er iets vervelends aan de hand met gemiddelden. Ze houden namelijk in dat zowat de helft van de kinderen onder het gemiddelde zit. Dat is logisch en rekenkundig onvermijdelijk, maar het heeft concrete onderwijsgevolgen. In zowat iedere klas ziet de helft van de leerlingen zichzelf als ‘ondermaats’, als scorend beneden de klasgemiddelden voor bepaalde vakken of opdrachten. Een een steeds groter aantal van die kinderen wordt geleidelijk systematisch als een ondermaatse leerder beschouwd.’
(bron: http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/09/27/onderwijs-carri%C3%A8re...))
Wat die immunisatie betreft zou ‘k graag nog een addendum toevoegen: ik veronderstel dat het hier gaat om het ge(/mis)bruik van het concept weerstand.
Bij Freud werd ‘alles’ wat de vooruitgang van de kuur tegenwerk gedefineerd als een weerstand. Met andere woorden een synoniem voor inertie... Deze definitie lijkt me ook geldig voor althans een deel van debat rond het nut van psychoanalyse... Ofte, wederom anders gesteld: men praat naast elkaar...
maar goed, dat was dan ook mijn bescheiden mening...
Maar een aparte casus kan
Op 6 november 2010 om 17:24 door GeerttMaar een aparte casus kan toch nooit als leidraad dienen? Is het doel van wetenschap niet net om gemiddelden te construeren? zonder dat ik hiermee afbreuk wil doen aan losse gevallen, maar dit kunnen toch net de afwijkende zijn
Bijvoorbeeld in de wiskunde: je kan cirkels tekenen met de losse hand. Dé Platoonse cirkel is toch normaal gezien de cirkel met de gemiddelde eigenschap van alle losse cirkels
Of neem in de geneeskunde 1000 hersenen onder een scanner. Een persoon heeft iets afwijkend op gebied X, een andere op Y,... Maar dé hersenen zoals ze in de anatomieboeken staan, zijn toch opgebouwd uit het gemiddelde van alles, en dat zijn dan de prototypische hersenen? Zo versta ik het doel van wetenschap toch. En alle protocollen en wetenschappelijke artikesl, zijn onderzocht op een evidence based manier, waaarom dan die in twijfel trekken? Het lijkt me toch logischer om een losse casus in twijfel te trekken
En je link naar de pedagagie volg ik, maar ik ben er niet mee akkoord. een klas bestaat nu eenmaal uit primussen en uit achterkomers. Of dit wordt uitgedrukt in punten, in gemiddelden, in medianen, doet er niet toe. Met alle respect voor de psychologie, maar het zijn net de clb-medewerkers enzo die deze verschillen willen uitvlakken en iedereen gelijk maken door taalklasjes enzo. Maar die interpretatie is voor hen. Voor mij is een kind met gemiddeld 50 procent maar uitmuntend in pianospelen, even normaal dan een kind met 90 procent dat in alles goed is. We leven nu eenmaal in een prestatiemaatschappij, waarin alles aan gemiddelden en punten en diploma’s en dergelijke wordt afgemeten. Hiertegen kan geen pscholoog iets doen denk ik dan