Van Oude Menschen, de dingen die voorbij gaan
- editie
- 553
- categorie
- alfawetenschappen
Naarstig buigt een oude man zich over een stuk vergeeld perkament. Dagen en dagen tracht hij nu al de eeuwenoude handschriften bij kaarslicht te ontcijferen, het glas rode wijn nooit veraf. Stilaan groeit het besef dat de wereld enkel gered kan worden door de homo-erotische vriendschapsband tussen twee kleine jongens met schattige krullen op de proef te stellen.

Door Bos Goderis
Het is niet alleen de manier waarop Gandalf het bestaan van the ring ontdekt maar ook het clichébeeld van de gemiddelde historicus: diep begraven in een archief. Blijkt dat historici steeds vaker hun archieven verlaten om het daglicht te trotseren, gewapend met een nieuwe werkwijze: de mondelinge geschiedenis.
Stoffige koffieklets
Tijd voor wat duiding van ’s lands bekendste mondelinge historicus: “Mondelinge geschiedenis is,” volgens professor Bruno De Wever, “een historische methode, niet meer en niet minder. Het is een methode zoals er veel historische methodes zijn om informatie over het verleden te verzamelen. We doen dat binnen de mondelinge geschiedenis via het autobiografische langetermijngeheugen van oog- en/of oorgetuigen. Je gaat eigenlijk via het geheugen van mensen die dingen hebben meegemaakt dat verleden reconstrueren.” De manier waarop dat autobiografisch langetermijngeheugen – probeer dat eens tien keer na elkaar snel te herhalen – bevraagd wordt, is via een interview. Dat wil evenwel niet zeggen dat alle interviews een vorm van mondelinge geschiedenis zijn. Omdat het een methode is binnen de geschiedvorsing, zoals De Wever dat zo mooi placht te zeggen, vertrekt het vanuit een historische probleem- en vraagstelling, de heilige graal van eenieder die ooit op de Blandijn heeft rondgelopen. “Maar natuurlijk is er wel een grote overlap. Er zijn journalisten die de mondelinge geschiedenis bedrijven wanneer ze bijvoorbeeld een politicus op het einde van zijn loopbaan interviewen over zijn carrière.” Ook schrijvers wagen zich aan dergelijke interviews als basis voor hun (semi-fictieve) boeken. Denk maar aan Congo van David Van Reybrouck of What is the What van Dave Eggers. Al zal de ware historicus wel lichte jeuk krijgen van hun niet al te koosjere methode.
Toen de dieren nog spraken…
Tijd voor wat geschiedenis van de geschiedenis! Mondelinge geschiedenis blijkt helemaal geen nieuwe methode te zijn: het is zo oud als de geschiedwetenschap zelf. Thucydides, vaak aangeduid als één van de eerste historici, maakte er al gebruik van. Hij interviewde oudgediende hoplieten om zijn bestseller over de Peloponnesische Oorlog te schrijven. Tot aan de negentiende eeuw blijft de methode veelgebruikt. Zo schreef Jules Michelet nog tussen 1847 en 1853 zijn Histoire de la révolution française. Een belangrijk deel van dit zevendelige relaas is gebaseerd op ooggetuigen, geïnterviewd door Michelet. Het was de zwanenzang van de methode. In de 19de eeuw heerste het positivisme, die veronderstelde dat een zichzelf respecterend historicus zich moest verdiepen in ver vervlogen tijden als de middeleeuwen of renaissance. Bij gebrek aan mondelinge bronnen werd historisch onderzoek enkel op basis van geschreven documenten bedreven. “In die opvatting was er geen plaats meer voor een wat rare en als weinig wetenschappelijk ervaren methode van ‘wat te gaan babbelen met mensen’.” ”Pas de document, pas d’histoire”, werd gedurende een eeuw het credo.
Na de Tweede Wereldoorlog komt de methode terug boven water bij het onderzoeken van bevolkingsgroepen die weinig tot geen geschreven bronnen hebben voortgebracht. De in Leuven opgeleide mediëvist Jan Vansina werd in Belgisch Congo geconfronteerd met een volledig schriftloze cultuur. Elk brokje kennis en geschiedenis werd er mondeling doorgegeven. Vanuit Groot-Brittannië komt de methode ergens tussen de jaren ’60 en ’80 overgewaaid naar onze contreien via de People’s History: geschiedenis van, door en voor het volk. Deze links geëngageerde, Marxistische groep interesseerde zich in wat men vandaag subalterne groepen zouden noemen: groepen die niet behoren tot de centra van de macht in de maatschappij en vaak dingen ondergaan maar wiens visie of belevenissen vaak ontbreken in klassieke bronnen. “Als er bijvoorbeeld over vakbondsgeschiedenis geschreven wordt in officiële archieven, is dat uit een bepaalde hoek. Het zijn dikwijls politie- of werkgeversarchieven die uit een zeer specifieke positie schrijven over vakbonden. Door met vakbondsmensen te spreken, ga je die visie van bovenaf of van groepen die vakbonden slechtgezind zijn, kunnen aanvullen en eventueel corrigeren.” Dat is meteen één van de twee grote troeven van de methode volgens De Wever. Napoleon en Churchill zeiden het al: “History is written by the victors”. Maar dankzij de mondelinge geschiedenis kunnen we een beeld toch bijsturen.
“Geschiedenis is filosofie die onderwijst in voorbeelden” (De Wever)
Huis-tuin-en-keukenjournalistiek
Een twintigtal jaar geleden overspoelde een erfgoedgolf de Vlaamse velden. Mensen –- ook niet-historici — werden zich bewust van de schat aan historisch materiaal dat voor het grijpen lag. Gedenkplaten, heemkundige kringen en programma’s als ‘De Monumentenstrijd’ schoten als paddenstoelen uit de grond. Eeuwelingen werden lokale vedetten die nog snel snel geïnterviewd werden, voor ze het loodje zouden leggen. Hoe goed bedoeld ook, dit heeft weinig met mondelinge geschiedenis te maken. Voor een goed interview gelden zeer strenge methodologische en deontologische regels. De interviewer speelt immers een cruciale rol. Enerzijds voert hij een wetenschappelijk onderzoek uit, anderzijds werkt hij wel met mensen. Hoever mag je gaan om mensen uit te horen en de waarheid aan het licht te brengen?
History is written by victors. Maar dankzij de mondelinge geschiedenis kunnen we een beeld toch bijsturen.
De Wever: “De historicus moet zich ervan bewust zijn dat hij mee de bron maakt: de manier waarop je vragen stelt, welke vragen je stelt, de manier waarop je je gedraagt tegenover de respondent speelt allemaal mee. De laatste jaren is er een algemeen geformaliseerde deontologie in de humane wetenschappen opgekomen. Het ethisch comité van onze vakgroep is bijvoorbeeld slechts een jaar of vijf geleden opgericht. Het feit dat historici hun onderzoek aan een ethische commissie moeten voorleggen, is compleet nieuw. Er was voordien wel al een heel sterke bewustwording over het feit dat je je bronnen niet mag verdraaien of manipuleren of ze geen woorden in de mond mag leggen, maar of dat altijd zo in de praktijk was; dat is een ander paar mouwen. Het is de periode waarin dat begon dat Maurice De Wilde actief was. Je moet die maar even googelen en dan weet je dat hij een mooie programmareeks gemaakt heeft over de Tweede Wereldoorlog en de collaboratie, maar van deontologie trok die zich niks aan. Hij gebruikte gewoon de methodes van de harde onderzoeksjournalistiek om zijn informatie te bekomen.”
“Mondelinge geschiedenis is zo oud als de straatstenen”
Over olifanten- en mûuhh’nhuheuh’ns
De laatste tien jaar gaan historici graag de meta-toer op. Er is een heel vakgebied ontstaan rond de verhouding tussen geschiedenis en geheugen. Hoe werkt sociaal geheugen of sociale herinnering? Waarom denken mensen collectief op een bepaalde manier over een bepaald verleden? Hét collectieve geheugen bestaat immers niet, maar is samengesteld uit allemaal individuele geheugens. In de memory studies komt de vorming van de herinnering centraal te staan en niet langer de reconstructie van de gebeurtenis. Deze invalshoek geeft een nieuwe dimensie aan mondelinge geschiedenis. De recente ontdekkingen in de neurologie ondersteunen het buikgevoel van de historici: het geheugen en de herinnering is een volatiel gegeven: tegelijk broos en beïnvloedbaar, ijzersterk en onverwoestbaar, maar of we dankzij de mondelinge geschiedenis en de memory studies ooit zullen leren uit het verleden is nog maar de vraag. Thucydides zei: “Geschiedenis is filosofie die onderwijst in voorbeelden”. En wie zijn wij om hem tegen te spreken?