Interieur inferieur?
Het oog wil ook wat. Nee, deze keer gaat het niet over uw fascinatie voor die ene blonde deerne op de tweede rij, maar over wonderschone pareltjes die achter Gentse gevels schuilgaan. Wat gebeurt er met authentieke interieurs na hun glorietijd? Krijgen ze een tweede leven of worden ze genadeloos buitengekeild?











Elke student die na de les wel eens gaat winkelen – veel te weinig, geef toch toe – passeert er wel eens. Traiteur Van Hecke springt in het oog. Wie het zich nog kan herinneren, ziet de fijne vleeswaren, de onbetaalbare pasteitjes, de glanzende tegels ... Sinds 1900 was er een slagerij, die erna werd uitgebouwd tot een traiteurzaak. In 1960 werden er koeltogen met de allure van een Amerikaanse luxewagen aan toegevoegd. Gratis waande je je in een frame van Mad Men, als je het tenminste bij windowshopping hield.
De zaak was gedurende 116 jaar in de familie. Vier generaties lang werden er in de Koestraat de meest verfijnde delicatessen verkocht, maar nu geven de eigenaars er de brui aan. Groot was onze ontsteltenis wanneer bleek dat men ook het interieur niet gespaard zal blijven. Jarenlang renoveren, opknappen ... Het is mooi geweest voor de eigenaars. “Een traiteurzaak past niet meer in het centrum van Gent”, klinkt het. Wat er dan in de plaats komt, weten ze ook eigenlijk niet precies. “Maar de nieuwe eigenaar wil alvast geen voeding verkopen”, glimlacht Catherine Renard-Van Hecke veelbetekenend. “Naar ik vermoed, gaan ze hier muren ingooien om het zo groot mogelijk te maken. Ook de gevel zal ingrijpend veranderen. De huidige ramen kunnen niet vervangen worden door dubbele of driedubbele beglazing, en het is nu te koud in de winter, en te warm in de zomer.”
Shoarma en spelen
Nochtans blijkt het draagvlak voor behoud van winkelinterieurs reeël. Ook jonge, creatieve ondernemers schatten de commerciële en symbolische waarde van zo’n pand steeds beter in. Kijk bijvoorbeeld maar naar de Backstay Bar, een rustpunt voor hippe reizigers en langharige locals, waar vroeger het dagblad Vooruit gevestigd was. Ook professor Monumentenzorg Linda Van Santvoort is ervan overtuigd dat mensen zich wel degelijk betrokken voelen bij het uitzicht van hun stad. “Aan station Antwerpen Centraal was het “Juar”, een delicatessenwinkel uit de jaren 60, die met sluiting bedreigd werd. Een groep mensen zette een hele campagne op poten, maar de bevoegde minister zag geen reden om het interieur te beschermen, omdat het gebouw errond volgens hem weinig beschermingswaardig was. Daar is toen ontzettend veel respons op gekomen, omdat veel mensen herinneringen hadden aan dat winkeltje.” De stijlvolle jaren 60-zaak werd door gebrek aan politieke moed omgetoverd tot een shoarmabar.
Behoud de begeerte
Om maar te zeggen: bescherming kan het verschil maken. Noem ons gerust sentimentele zielen. “Winkelinterieurs zijn heel erg kwetsbaar, dus bescherming is zeker nuttig. Wel moet je zo’n bescherming aanpakken als een geheel, zowel het interieur als het gebouw. Anders heeft dat geen zin: de aankleding hangt samen met het pand”, aldus Van Santvoort. Hoe dit dan georganiseerd wordt? “Omdat het interieur onroerend is door bestemming, vallen ze beiden onder de Vlaamse bevoegdheid. Alles wat muurvast is, kan in principe al mee met het gebouw beschermd worden, zoals een toog vaststaat.”
“Het wordt iets moeilijker als je ook de verder aankleding wil beschermen. Maar ook daar zijn dingen mogelijk: het is een kwestie van een volledige oplijsting te maken van alles wat er zich in dat interieur bevindt. Zaken die wel roerend zijn, maar, zoals in het decreet vermeld staat, integrerend deel uitmaakt van het interieur. Dat houdt wel in dat je zo’n interieur gaat musealiseren; er mag dan niets meer uit verdwijnen. Dat probleem stelt zich niet alleen bij winkels, maar ook bij andere gebouwen, zoals woningen. Denk bijvoorbeeld aan de flat van kunstschilder Jozef Peeters in Antwerpen. Het appartementsgebouw rond zijn flat was niet beschermd, daarom werd de gevel verknoeid – of “gerestyled”. Daar is het interieur echter wel helemaal beschermd: elke tafel, elke stoel. Het is dan ook grotendeels beschilderd door de kunstenaar zelf. Zelfs een pen op de schrijftafel van de kunstenaar is in een lijst opgenomen, en moet zo blijven liggen. Zolang het appartement bewoond werd door de dochter van de kunstenaar, is dat natuurlijk geen probleem: die vrouw koesterde dat interieur. Vanaf het moment dat er echter geen familie of nakomelingen meer zijn, dan moet je je realiseren dat dat niet langer zo evident is.”
Tegelsmoel
De vraag blijft, ‘wat is erfgoed’ nu eigenlijk? Volgens Van Santvoort blijft dat altijd een politieke beslissing. “We hebben ook een tijd gehad waarin we alle oude boerderijtjes naar Bokrijk verscheepten. Intussen is Bokrijk op zich ook beschermd, maar de tijd van dingen uit hun context halen, is voorbij.”
“Beschermen doe je in principe altijd in situ”
Beschermen doe je in principe altijd in situ: dat staat ook in het decreet. Het zijn heel uitzonderlijke omstandigheden waarbij je al eens een interieur uit z’n context moet halen. Daarom blijft het natuurlijk vaak bij de politiek hangen: elke beslissing moet door de minister goedgekeurd worden. Grotere belangen kunnen meespelen, waarbij soms een afweging gemaakt moet worden. Stel dat een prachtig gebouw in de weg staat bij de uitbreiding van de haven van Antwerpen. Dan kan de minister zeggen: “neen, de economische belangen zijn te groot voor het land, dat kunnen we eigenlijk niet maken.” Dergelijke afwegingen zijn onafwendbaar, en moeten kunnen.” Van Santvoort verwijst verder nog naar het boek van Katherine Ennekens, een journaliste die authentieke, goed bewaarde interieurs sinds 1875 in kaart bracht. In het gelijknamige ‘Goed Bewaarde Winkelinterieurs’ passeert een hele resem voorbeelden van goede en minder goed bewaarde of gerestaureerde interieurs. Zo valt het Van Santvoort op dat het nooit een garantie is dat die bewaarde interieurs voor hetzelfde blijven dienen: er kan ook een herbestemming gezocht worden. Restaurants in Brussel die in pakweg oude ijzerwinkels zitten: “Mensen zien dat als meerwaarde”, besluit Van Santvoort.
Of er dan bij Van Hecke geen optie was om een beetje creatief te manoeuvreren? “Dat moet geval per geval bekeken worden, en eigenaars geven soms op omdat het allemaal te complex lijkt.” Bij aanpassingen moet men naast een architect zoeken, ook overleg plegen met de bevoegde diensten en instanties. Maar met vooraf overleg valt heel wat op te lossen, natuurlijk. De wil moet er natuurlijk zijn, maar het is steeds belangrijk de impact van ingrepen in te schatten.”
Van Santvoort geeft toe dat het natuurlijk moeilijker is om te herbestemmen dan alles gewoon weg te halen en met een schone lei te beginnen. “Bij alles zeggen “dat mag niet” heeft echter ook geen zin. Ook bij een beschermd gebouw moet men zaak per zaak zien wat er mogelijk is. De brandweer moet daar toegevingen doen, zelfs als dat de brandveiligheid in het gedrang brengt. Anders moet je alle gebouwen die ouder zijn dan 100 jaar afbreken: die voldoen allemaal niet meer. Ook wat betreft energienormen bijvoorbeeld, het is een onmogelijke opdracht om overal dubbel of driedubbel glas in te steken zonder het gebouw in kwestie te beschadigen. Daarom kan men afwijkingen toestaan voor gebouwen die in de inventaris staan. Er zijn er zo’n 85 000 in Vlaanderen. Herbestemmen vergt een grote inspanning van beide kanten, daarom wordt geval per geval gekeken. Ook de architect die de verantwoordelijkheid krijgt, moet op zoek naar de best mogelijke oplossing. Zeggen dat er niets kan gebeuren in beschermde gebouwen is echter onzin. Zie bijvoorbeeld wat ze hier in de boekentoren aan het doen zijn: dat is een beschermd gebouw, maar daar verandert veel aan hoor, op vlak van sanitair alleen al. Zo’n veranderingen zijn onvermijdelijk.”
“Zeggen dat er niets kan gebeuren in beschermde gebouwen is onzin”
Brits do it better
Wie er het boek van Ennekens op naleest, concludeert misschien al te voorbarig dat steden als Londen, Praag en Wenen het veel beter doen dan ons eigen Vlaanderen. Of is dat louter perceptie?
Van Santvoort: “Op zich is het vergelijken van instrumenten voor bescherming, tussen verschillende landen in Europa sowieso heel moeilijk. We moeten het zelfs niet zo ver zoeken, als je naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kijkt, is de bescherming van interieurs nog niet in de wet verankerd. Daar gaat men dus nog steeds te werk via de klassieke bescherming van gebouwen. De aanpassing die wij in Vlaanderen hebben gedaan in ’98 is de toevoeging van een zinnetje dat het mogelijk maakt om interieurs an sich te beschermen, ook al doet men dat nog steeds heel zelden. Zeker wat roerende elementen betreft. Als je bijvoorbeeld kijkt naar Groot-Brittannië is de aanpak daar globaler. Het is dan ook een land met enorm veel monumenten. Zij hebben een heel complex, getrapt systeem van bescherming met verschillende categorieën: scheduled monuments, listed monuments … Daarbinnen zijn dan nog extra onderverdelingen. Voor elk van die categorieën is de benadering anders, maar wat het fundamenteel verschil is, is het feit dat de Britten totaal anders staan tegenover hun erfgoed. Ze koesteren dat: ze hebben hun National Trust, hun English Heritage met honderdduizenden leden. Elke gepensioneerde vult zijn/haar vrije tijd daar in door in een of ander landhuis, kasteel of park te gaan staan en toeristen uitleg te geven over een specifiek kamertje. Ze bakken daar scones in de cafetaria, maken haakwerkjes en verkopen ze. Quasi elk gezin heeft daar een abonnement op en spendeert de weekends met hun monumenten bekijken. Wij hebben bijvoorbeeld een fixatie op dubbel glas, maar elke keer als ik in Engeland kom, denk ik: “maar dat is hier helemaal niet zo, ik zie hier helemaal geen dubbel glas.” Die passen zich aan aan het feit dat er misschien wat minder comfort is: wat dikkere gordijnen, een stuk winter- en zomergedeelte in je huis. Zoals dat vroeger ook was. Dat zit daar gewoon verankerd in de mentaliteit.”
“Britten staan totaal anders tegenover hun erfgoed. Zij koesteren dat.”
Als antwoord op de vraag waar we wél nog authenticiteit kunnen vinden in Gent, suggereert Van Santvoort de apotheken. “Die zijn zeer oud – en mooi ingericht – en er kan blijkbaar nog een moderne apotheek in gerund worden, zoals op het Sint-Pietersplein. Van Santvoort: “Een hedendaagse apotheek is ook niet meer te vergelijken met hoe het vroeger was. Moderne kasten zijn anders gestructureerd en worden soms zelfs al gestuurd door allerhande informatica. In een historisch pand kunnen in een deel van het gebouw met minder erfgoedwaarde allerlei innovaties aangebracht worden. De winkel fungeert dan als een soort uitstalraam. Volgens mij is dat zeker een mogelijke oplossing voor sommige panden. We moeten gewoon op tijd beseffen waar de meerwaarde ligt.”
Via de Facebook-pagina van ‘Winkelinterieurs’ kan je het reilen en zeilen van de bijzonderste interieurs en gevels in ons land volgen.